vrijdag 31 januari 2014

Nat



Hoewel ik doorgaans de gewoonte heb om over het goede Franse leven te schrijven – aangezien het Franse leven doorgaans ook inderdaad erg goed is – is de rauwe kant van het bestaan op de campagne nu toch wel zo dagelijks aanwezig dat ik er een verhaaltje aan moet wijden. Hoe lieflijk La Douce France, en dan zeker het mooie zuidwesten, ook in de lente, zomer en herfst is, zo barbaars is het in dit jaargetijde en zeker dit jaar. Sinds vijf dagen regent het onafgebroken en niet zachtjes. Het is de zondvloed. En dan zijn we nog maar op dag vijf (Genesis heeft het over veertig dagen en veertig nachten, laten we hopen dat het niet zover komt). Het water kolkt in stromen van de hellingen. Wie vanaf de ingang van het dorp naar de mairie wil, die heuvelopwaarts ligt, heeft het gevoel dat hij stroomopwaarts aan het peddelen is. De beekjes water graven hier, boven aan de heuvel – wat een geluk, we wonen op een heuvel! – diepe geulen op de grens van wegdek en berm. Een meneer van het departement kwam er vandaag foto’s nemen en vertelde dat alle personeel dag en nacht aan het werk is. Dat deed me denken aan die arme mannen van de Wegenwacht een paar jaar terug toen iedereen in Nederland vastgevroren in de sneeuw op de snelweg stond.
Nou, en dan stroomt het water van de heuvel en in het dal zijn ze de klos. Zelfs de muskusratten die onder de brug wonen, raken overstuur. Op weg naar de bakker vielen me twee dode dikkerds langs de weg op, die kennelijk vreugdedronken van al dat zwemwater waren overgestoken en meteen aangereden.

De aanblik van het dal is griezelig. Waar normaal gesproken een vredig stroompje ontspannen door het laaggelegen weiland sappelt, staat nu het hele weiland blank. Met stromend water. Het kolkt linksaf door Salviac, dat nog lager ligt, gaat richting Gourdon, slaat vóór Pont Carral (waar nu het water tot aan de brug staat) wederom linksaf om weer terug te stromen de Dordogne in. Daar komt het aan de andere kant van onze heuvel beneden aan, waar het de rivier doet overstromen. Richting ons buurdorp. Bij de ingang van het dorp liggen de waarschuwingsborden met ‘overstroming’ al klaar. De weg naar Gourdon, waar afgelopen zomer aan een verbreding is gewerkt en op een paar plaatsen een mooie metershoge wand was uitgehakt, is nu linke soep vanwege inzakkende klei-met-stenen.
Overigens hebben mijn meneer en ik datzelfde probleem in het klein, hoewel het voor twee personen best groot is: een huis bouwen in een heuvel vereist graafwerk en dat graafwerk is nu, zolang het bouwen nog niet helemaal klaar is (maar dat is weer een ander verhaal), weer deels aan het terugkeren naar de natuur.

Twee dagen geleden kreeg ik er genoeg van om elke nacht met buikpijn te liggen luisteren naar neerstuiterende stenen en het geruis van kleine aardverschuivinkjes waarmee een brij van donkeroranje klei uit de helling wordt gespuugd. Ik trok in de kletterende regen het weiland in naar de stapels stenen die we deze zomer uit de bouwput hebben getakeld en besefte, soppend in het gras, weer eens dat een mens best zelf iets mag doen om zijn lot te verbeteren.
Niet voor niets vind je overal in het mooie landschap van de Lot/Périgord gestapelde muurtjes die alles wat maar wil eroderen of verschuiven netjes in toom houden. Het is een kwestie van een alledaagse noodzaak en aandachtig werken en sinds twee dagen beoefen ik in de gestaag neervallende regen dus een soort van meditatief stenen stapelen. Het principe is even simpel als doeltreffend: je bouwt een wand van stenen tegen de wand van klei die uitgegraven was en waar de regen de klei wegspoelde en daarmee de stenen losmaakte. Nu slaat de regen niet meer de klei rondom de stenen los, maar sijpelt door het muurtje heen naar de grond, waar de helling de rest doet. Ondanks de regen en de uitzichtloosheid van al die vierkante meters uitgegraven wand die nog liggen te wachten, kan ik er wel van genieten. Een terug-naar-de-natuur, basisdingen, de strijd om het bestaan terwijl je wel weet dat er binnen een houtvuurtje knettert en de opwarmkoffie (zie andere column) binnen handbereik is. Hoewel het met die zondvloed niet al te lang moet duren, heeft ‘t wel wat.

Een stukje verderop aan de rand van het weiland, zijn ook een paar gestapelde muurtjes. Dikke lagen oud mos erop en de stenen liggen met recht muur-vast. Hedera en vetplantjes piepen uit de spleten. Honderd jaar geleden was hier dus ook al iemand begonnen, misschien met hetzelfde idee. Zo voel ik me – glibberig van de rode klei, de laarzen drie keer zo zwaar door de halve Périgord die eraan vastkleeft en doorweekt van regen en zweet – onderdeel van een traditie. Verbonden met de grond, de stenen, de geschiedenis en het landschap. Onderdeel van iets wat op een rauwe, onherbergzame manier toch ook wel weer doet denken aan wat wij La Douce France noemen.

Misschien hoort het er gewoon bij.