donderdag 5 juni 2014

Inzichten deel I



De fysiotherapeut van ons dorp (in Frankrijk heet hij kiné) is een jukebox voor verhalen. Het enige verschil met een echte jukebox is dat je in Alain geen geld hoeft te gooien. Het tonen van de Carte Vitale is voldoende (die wordt door een soort pin-apparaatje gehaald en dan verschijnen op de computer al je gegevens omtrent de ziektekostenverzekering) en om de zoveel tijd moet je contant een eigen bijdrage betalen die zo klein is dat je er bijna iets van zou denken.

Maar goed, Alain onze kiné – een snelle, vaak luidruchtige zestiger met vlammende bruine ogen, een enorme liefde voor botte humor en een even enorme buik – vindt niets heerlijker dan tijdens de behandeling enorme verhalen te vertellen. Dat doet hij altijd op verzoek. Als je niks zegt, geen aangevertje doet voor een histoire, dan knijpt en trekt hij zwijgend aan nekken, hoofden en ruggen. Hij let dan op de muziek die hij altijd aan heeft staan – sixties-pop en blues en soms wat Franse chansons – en zet het volkomen onverwacht op een meebrullen. Dat doet hij eigenlijk helemaal niet gek, maar zich aansluiten bij ons plaatselijke koor is niks voor hem, zegt hij. Misschien is het maar beter ook. Alain zingt zijn eigen lied en vertelt dus desgewenst zijn eigen verhaal.

Toen het blad nog niet aan de bomen zat, was hij filosofisch over het fenomeen ‘lekker weg in eigen land’. In deze tijd van het jaar, zei Alain terwijl hij mijn pijnlijke bouwvakkersspieren probeerde los te krijgen, ‘moet je zelf toerist zijn.’
‘Aha,’ zei ik beleefd in mijn beste Frans.
‘Bedenk maar,’ vervolgde Alain, ‘Rocamadour, Saint Cirq-Lapopie, al die dorpen op heuvels en in bossen. Met al die bomen hier zie je er niks van als het zomer is. Plus, je staat uren in de rij omdat iedereen er in het hoogseizoen heen moet. Zonde!’

Sjonge. Zo had ik het nog nooit bekeken. Maar inderdaad klopte het wel. Het was waar dat je hier ’s winters compleet andere landschappen ziet.

In de kale maanden openbaren zich geheimen die ‘s zomers schuilgaan achter de blaadjes. Achter Salviac is bijvoorbeeld een huis dat niet tégen, maar ín de rotsen is gebouwd. Dat zie je alleen maar tussen de kale bomen door. En nog geheimzinniger, in de wintermaanden kun je ook een mysterieuze poort ontwaren, die naast het huis is geplaatst en dus binnen in de berg opent. Als ik zulke dingen zie, dan waan ik me in Hobbit-land. Dat zoiets in het echt nog bestaat! De Lot en Dordogne zijn rijk aan die verloren hoekjes.

Pas nog op weg naar Saint Pompon (niet verzonnen, die naam) raakte ik verdwaald en reed ik ineens tegen een gehucht aan dat als ingang een gigantische groentetuin had waar de artisjokken rijen dik en manshoog langs het pad stonden, als een soort welkomstboog, omzoomd door knaloranje goudsbloemen. Bij zo’n aanblik kan ik spontaan naar adem happen. Het motto: altijd de camera meenemen als je naar de Lot gaat. Je kunt zomaar die magische poort door stappen die jou toegang geeft tot een sprookjesland.