Deze
zondag kom ik op de markt Charlotte tegen en praten we zoals gewoonlijk over
eten. Charlotte ('ik eet altijd de vetrandjes aan de eendenborst mee want ik
kom uit de Lot') weet hoe je in de natuur moet overleven, kent de plekken van
de lekkerste paddestoelen en maakt een mooie salade van paardebloemblaadjes.
Zelfs van witlof kan ze een velouté te fabrieken waar je je vingers bij aflikt.
Bij dat alles blijft ze onbegrijpelijk slank en elegant, een echte petite
Française op duizelingwekkende hakken in hippe kleurtjes en haar coiffure
altijd onberispelijk geverfd.
‘We
gingen eten bij Michel en Cathy,’ vertelt Charlotte enthousiast. ‘Bij het apéro
hadden we hapjes, stukjes brood met rillette, worst, dat soort dingen. Toen
kwam Michel met een pan vol met clams in de roomboter. Met knoflook en
peterselie natuurlijk. Heel veel boter. Maar verrukkelijk. Daarna had hij
eendenhartjes. Oók in de roomboter en knoflook en peterselie. Su-per-bon. Toen
kwam er cassoulette. Cassoulette! Als gáng! En dat was niet alles. Hou je vast,
cassoulette met confit de canard. Waanzin. We waren bijna dood. En toen kaas.
En toen ijs, zo lekker! Helemaal zelf gemaakt. Pruimenijs met een
vanillesausje. Véél teveel natuurlijk. Maar zo lekker. We waren dagen niet in
staat om iets te doen. Wat denk je, heb je vandaag tijd om trompettes de la mort klaar te maken? We zijn vanochtend wezen
zoeken....'